Wolven

meer info over wolven

De lichaamsbouw van de wolf

Zoals alle zoogdieren zijn wolven gewervelde dieren, met een ruggengraat dus. Wolven hebben een lange schedel met grote tanden en lange, sterke pootbotten. Hun sleutelbenen, bij de schouders zijn klein, waardoor ze slank en gestroomlijnd zijn en snel kunnen rennen en makkelijk jagen. De schouders en de heupen kunnen vrij draaien, daardoor zijn ze heel lenig. Hij heeft een staart van 48 cm. Zo kan je de wolven makkelijk herkennen en de staart is belangrijk bij het communiceren.
De spieren in de nek, schouders en het achterlijf van wolven zijn zeer goed ontwikkeld. Ze geven de wolf kracht, snelheid en uithoudingsvermogen op lange afstanden. Maar dat is niet genoeg om prooien te vangen. Wolven zijn ook slim en behendig. Ze hebben een heel sterk gebit dat meestal uit 42 tanden en kiezen bestaat. De vier dolkachtige hoektanden worden wel 5 cm lang. Je ziet de hoektanden goed in het eerste plaatje.


Wolven hebben een grote maag die na de jacht veel eten kan opnemen en het vlees snel kan verteren. Ze kunnen wel een week zonder eten.

Zoals alle zoogdieren is de wolf warmbloedig. Dit betekent dat de lichaamstemperatuur constant blijft, hoe warm of koud het buiten ook is. Zo kan hij altijd in actie komen als het nodig is. Wolven hebben niet zoals bij mensen zweetklieren. Als het warm is, kunnen zij niet afkoelen door erg te gaan zweten. Hij hijgt dan met zijn tong uit zijn bek. Zo verdampt vocht uit zijn neus, bek en tong, waardoor de wolf kan afkoelen.
Wolven kunnen urenlang blijven rennen met een snelheid van wel 38 km per uur. Als ze erg hard lopen voor het vangen van een prooi dan kunnen ze wel bijna 70 km per uur halen. Zo kunnen ze wel 200 km op een dag afleggen opzoek naar voedsel. Wolven hebben vier tenen aan hun achterpoten en vijf tenen aan hun voorpoten. De vijfde teen zit iets hoger op de voorpoot en is klein en nutteloos. Wolven hebben stevige kussens onder hun tenen die de klap bij het lopen en rennen opvangen als ze de grond raken. Met zijn sterke pootspieren kan een wolf grote afstanden springen. Hij kan wel 4,5 m springen. Ze zijn zo lenig en handig dat ze ook opzij en naar achter kunnen springen. Tijdens de landing spreiden de tenen zich om het gewicht op te vangen. Wolven kunnen ook goed zwemmen maar niet in bomen klimmen. Wolven zijn ook zuinig op hun energie. Wolven springen altijd in de voetsporen van hun voorganger. Dat scheelt veel energie bijvoorbeeld als ze door de sneeuw rennen.

In het volgende plaatje kun je zien hoe de pootafdrukken, de sporen, van de wolf er uit zien. Je ziet de vijfde teen aan de voorpoot dus niet.

                                                     

Voedsel

 De wolf is een opportunist. Hij eet knaagdieren, haasachtigen, hoefdieren en vogels, maar ook aas en afval worden gegeten. Enkele grotere prooidieren zijn eland, edelhert, wild zwijn, rendier, bever en ree.

          

Indien voldoende aanwezig vormen hoefdieren de belangrijkste prooidieren. Bij een onderzoek naar het menu van Pools-Duitse wolven bleek dat ree ongeveer de helft van het menu beslaat, edelhert dertig procent en wild zwijn ongeveer vijftien procent. Kleinere dieren beslaan slechts vijf procent van het menu.

Ook vee en zelfs honden worden gegrepen. Een onbeschermd schaap is voor een wolf vaak een eenvoudige prooi, makkelijker dan bijvoorbeeld een ree.

Een gemiddelde roedel van ongeveer 10 dieren zal per dier ongeveer twee tot vier kg vlees per dag eten. Op jaarbasis eet een roedel wolven in Europa dus ongeveer 400 a 500 reeën, 50 a 100 edelherten, 100 wilde zwijnen en nog wat kleinere dieren, afhankelijk van het plaatselijke voedselaanbod.

Het effect van wolven op de populaties van hun prooidieren vormt een bron van misverstanden. Wolven zullen nooit in staat zijn hun prooidieren uit te roeien, zo lang de prooidieren de vrijheid van migratie hebben. Wolven zullen dan wel invloed hebben op het migratiegedrag en de conditie van de prooidierpopulatie. De prooidieren zullen in streken waar wolven voorkomen zeer alert zijn en steeds proberen zich buiten het bereik van de roedel te begeven. Minder gezonde dieren zullen dan eerder ten prooi vallen dan gezonde dieren, waardoor de populatie van de prooidieren "in conditie" gehouden wordt. Naarmate de prooidieren gezonder zijn, dan wel in lagere dichtheden voorkomen zal ook meer van de wolf gevraagd worden voedsel te bemachtigen, wat z'n effect heeft op conditie en voortplantingssucces van de wolven. Uiteindelijk hebben de prooidieren zo in de vrije natuur meer invloed op de wolvenpopulatie dan andersom.

                                              

Landbouwhuisdieren leven vaak binnen hekken, als wolven daar overheen of onderdoor weten te komen zal de opportunist zich tegoed doen aan deze gemakkelijke prooien. De natuurlijke verhoudingen missen en de wolven zullen in gebieden waar ze gemakkelijk toegang hebben tot opgehokte landbouwhuisdieren in populatie groeien, totdat deze gemakkelijke prooien op zijn of de hekken verbeterd zijn. Dan volgt een periode waar de verwende roedels nieuwe voedselbronnen moeten vinden, wat gepaard kan gaan met door honger gedreven, brutale vuilnisvreterij. Een ontwikkeling die we ook regelmatig kunnen herkennen bij vossen, bijvoorbeeld in onze duinen. Sterfte onder de wolven is dan denkbaar, doch hun intelligentie zal zeker ook leiden tot slim gebruik maken van de vele voedselmogelijkheden die menselijke bewoning in een gebied biedt. Deze interactie tussen mens en wolf leidt vaak tot het negatieve beeld dat bestaat van wolven. Het oprukken van wolven in dichter bewoonde gebieden draagt daarmee veel risico's in zich voor de wolf.